DNB-analyse pensioen vervangt eerdere inkomen niet

De toezichthouder voerde het onderzoek uit voor een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) over de pensioenopbouw. Daarin hebben ambtenaren van verschillende ministeries onderzocht of de pensioenopbouw in balans is en beleidsopties om die balans te verbeteren op een rij gezet. Het IBO adviseert het kabinet nu geen ingrijpende wijzigingen in het pensioenstelsel aan te brengen, zolang op andere terreinen, zoals bijvoorbeeld het arbeidsmarktpakket, wijzigingen worden doorgevoerd die ook effect kunnen hebben op de pensioenopbouw. Ook doet het onderzoek de aanbeveling de ontwikkeling in pensioenopbouw van verschillende groepen de komende periode goed te volgen. Dat helpt in de toekomst te beoordelen of aanpassingen de komende jaren nodig zijn.

De analyse van DNB beschrijft alleen de resultaten van de berekeningen die voor dit IBO-rapport zijn gedaan. Zo blijken huishoudens met een laag inkomen na pensionering meer dan 80% van het oude inkomen te kunnen voortzetten met pensioeninkomen uit de eerste drie pijlers. Voor deze mensen is de AOW (eerste pijler) de belangrijkste bron van inkomen na hun pensionering. Voor hogere inkomens is de tweede pijler, het pensioen dat werkenden via hun werkgever opbouwen, een relatief belangrijk onderdeel. Dat geldt ook voor het vermogen (vierde pijler). Het vermogen bestaat uit financieel vermogen, zoals spaargeld, dat relatief eenvoudig kan worden ingezet, en uit andere vermogensvormen, zoals overwaarde van de eigen woning of geld in een eigen bedrijf. Relatief weinig mensen maken gebruik van vrijwillige pensioenspaarproducten (derde pijler).

Doorsnee pensioeninkomen

Het doorsnee huishouden is het middelste huishouden in de verdeling van pensioeninkomens: 50% heeft een hoger pensioeninkomen, en 50% een lager pensioeninkomen. Voor het doorsnee huishouden geldt een pensioeninkomen uit de eerste drie pensioenpijlers (AOW, pensioen via de werkgever en vrijwillige pensioenproducten) van zo’n 33.000 euro bruto per jaar. Dit betekent dat deze huishoudens na pensionering nog 60% van hun ‘gemiddelde inkomen voor pensionering’ ontvangen (vervangingsratio). Wanneer spaargeld en beleggingen meegeteld worden, stijgt het verwachte pensioeninkomen naar 37.000 euro bruto per jaar en de vervangingsratio naar 63%. Soms kiezen mensen er bewust voor om het totale vermogen inclusief overwaarde in de eigen woning ook aan te wenden voor pensioen. Dan komen huishoudens in doorsnee uit op 78%. Het opgebouwde pensioen verschilt sterk tussen typen werkenden en sociaaleconomische groepen.

Ondernemers

Vooral voor zelfstandigen kan het lastig zijn om de levensstandaard na pensionering voort te zetten zonder daarbij hun vermogen aan te wenden. Het verwachte pensioeninkomen uit de eerste drie pijlers is 46% van het eerdere inkomen, ten opzichte van 59% voor werknemers. Door het hogere vermogen in de eigen woning of onderneming aan te wenden voor pensioen, is het pensioeninkomen voor de doorsnee werknemer en de doorsnee zelfstandige in de DNB-analyse ongeveer gelijk.